Woordenlijst: Stamceltransplantaties

Door Judith Sachs

allogene ("allo"):

Stamceltransplantatie waarbij cellen worden gebruikt die door een andere persoon zijn gedoneerd.

bloedarmoede:

Een aandoening veroorzaakt door een gebrek aan rode bloedcellen, de cellen die zuurstof naar de weefsels van het lichaam transporteren.

antilichamen:

Eiwitten die je lichaam maakt en die vreemde stoffen afweren.

antigen:

Een vreemde stof, zoals een bacterie, virus of weefsel, die niet uit uw lichaam komt.

aferese:

Een proces waarbij volbloed bij een donor wordt afgenomen, de stamcellen vervolgens worden geoogst en de andere bloedproducten aan de donor worden teruggegeven.

autoloog:

Stamceltransplantatie waarbij uw eigen stamcellen worden gebruikt.

beenmerg:

Het sponsachtige deel van sommige botten, waar zich bloedcellen ontwikkelen uit onrijpe mergcellen die stamcellen worden genoemd.

beenmergtransplantatie (BMT):

Een transplantatie met alle drie soorten bloedcellen die zich in het beenmerg ontwikkelen: rode cellen, witte cellen en bloedplaatjes. (Stamceltransplantaties gebruiken alleen de onrijpe stamcellen uit het circulerende bloed.)

navelstrengbloed transplantatie:

Stamceltransplantatie waarbij gebruik wordt gemaakt van cellen uit de navelstreng en de placenta na de geboorte van gezonde pasgeborenen.

conditionerende (cytotoxische of myeloablatieve) behandeling:

Hoge dosis chemotherapie en/of bestraling voorafgaand aan een stamceltransplantatie.

embryonale stamcellen:

Onrijpe cellen uit navelstrengbloed die zich kunnen ontwikkelen tot vele soorten cellen, waaronder bloedcellen.

granulocyt-koloniestimulerende factor medicijnen:

Medicijnen met groeifactor die worden gegeven om stamcellen uit het beenmerg in de bloedbaan te trekken.

transplantaat (autograft of allograft):

De nieuwe bloedproducerende cellen die zich ontwikkelen na een succesvolle stamceltransplantatie.

graft-versus-host ziekte:

Een aandoening waarbij donorcellen denken dat de cellen van de ontvanger vreemd zijn en deze aanvallen.

graft-versus-tumor effect (GVT):

De goede respons die optreedt wanneer de donorcellen alle kankercellen van de ontvanger aanvallen die na de chemotherapie overblijven.

groeifactor:

Medicijnen die het aantal infectiebestrijdende witte bloedcellen verhogen.

oogsten:

Het proces van het verzamelen van stamcellen.

hematopoietische stamcellen:

Onrijpe bloedcellen of bloedvormende stamcellen.

hematopoëse:

Het proces waarbij het lichaam rode bloedcellen maakt.

menselijke leukocyten antigenen (HLA):

Eiwitten op het oppervlak van witte bloedcellen en weefsels. Een weefsel-typeringstest laat zien hoeveel HLA-matches de ontvanger gemeen heeft met een donor.

immuunsysteem:

Een netwerk van cellen, weefsels en organen dat uw lichaam beschermt tegen ziekten en infecties.

infuus:

Afgifte van vloeibare medicijnen of behandeling via een ader.

gematchte onverwante donor (MUD):

Een donor die geen bloedverwant is, maar een volledige HLA-match heeft met de patiënt. Deze donoren worden vaak gevonden via beenmergregisters.

monoklonale antilichamen:

Moleculen gemaakt in een laboratorium, ontworpen om zich aan uw kankercellen te hechten zodat ze als vreemd worden gezien en aangevallen door uw immuunsysteem.

mucositis:

Mondzweren die ontstaan wanneer chemotherapie de slijmvliescellen in de mond en het darmkanaal vernietigt.

stamcellen uit het perifere bloed (PBSC):

Het kleine aantal stamcellen dat vanuit het beenmerg in het circulerende bloed terechtkomt.

bloedplaatjes:

Cellen die bloedingen voorkomen of stoppen.

poortkatheter:

Een slangetje dat operatief in uw borstkas bij uw hals wordt geplaatst om chemotherapie te geven en uw stamcelinfusie te ontvangen. Het kan ook worden gebruikt om bloed af te nemen. Een

verblijfskatheter

wordt vaker gebruikt voor katheters in de blaas.

purgeren:

Het proces om kankercellen te scheiden van beenmerg of stamcellen.

rode bloedcellen (erytrocyten):

Cellen die zuurstof vervoeren.

niet-myeloablatieve of "mini-" transplantatie:

Een conditioneringsproces waarbij lagere doses chemotherapie en/of bestraling - of helemaal geen - worden gegeven voorafgaand aan de stamceltransplantatie; vaak gebruikt bij langzaam groeiende kankers of bij oudere of ziekere mensen.

remissie:

Een periode waarin de kanker niet actief is en u geen symptomen heeft.

stamcellen:

Onrijpe cellen die zich ontwikkelen tot witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes. De meeste leven in het beenmerg, maar sommige (perifere stamcellen) zitten in de bloedbaan.

syngene:

Stamceltransplantatie waarbij cellen van een identieke tweeling worden gebruikt.

tandem (dubbele autologe) transplantaties:

Een proces waarbij u twee stamceltransplantaties met uw eigen cellen ondergaat, die ongeveer drie tot zes maanden na elkaar plaatsvinden, om de kans op succes te vergroten.

weefseltypering (HLA-typering):

Een test om te zien hoeveel antigenen op uw cellen en die van uw donor overeenkomen. Hoe beter de overeenkomst, hoe kleiner de kans dat uw immuunsysteem de nieuwe cellen zal bestrijden.

witte bloedcellen (leukocyten):

Cellen die deel uitmaken van het immuunsysteem van het lichaam, dat ziekten en infecties bestrijdt.

Hot